Nieuwe VAR bij doorlopende contracten

Op 23 november jl. is de Tweede Kamer akkoord gegaan met het wetsvoorstel inzake wijzigingen in de VAR. Per 1 januari 2005 komt er (zoals het er nu naar uit ziet) meer duidelijkheid over de arbeidsrelatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. Als de opdrachtnemer een VAR heeft waaruit blijkt dat hij ondernemer of directeurgrootaandeelhouder is, krijgt de opdrachtgever de garantie dat hij achteraf geen loon- en premieheffing is verschuldigd. De opdrachtnemer die op basis van de verklaring werkt heeft bij werkloosheid of arbeidsongeschiktheid geen recht op een WW- of WAO-uitkering. De verklaring krijgt een geldigheidsduur van één kalenderjaar (nu nog twee). Voor doorlopende contracten geldt een langere geldigheidsduur. Dit geldt alleen als de opdracht vóór 1 november van het lopende jaar is verleend en op dat moment voor het volgende jaar nog geen VAR is afgegeven. De voortgezette vrijwaring van premie- en belastingplicht bij een doorlopende opdracht, geldt alleen voor die opdracht en duurt maximaal één jaar.

Commentaar :
Na jarenlange onzekerheid komt er vanaf 1 januari 2005 toch zekerheid over de rechtspositie van zzp-ers. De stemming over het wetsvoorstel was tot twee maal toe uitgesteld omdat de Tweede Kamer een amendement had aangenomen, waarmee de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het niet eens was. Er was nog een kink in de kabel met betrekking tot de doorlopende contracten. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel was voorgesteld om de geldigheidsduur bij contracten die langer duren dan he t kalenderjaar waarvoor de VAR is afgegeven te verlengen met één jaar. Anders zou voor dezelfde opdracht die bijvoorbeeld pas in oktober van een jaar is overeengekomen, weer een nieuwe VAR aangevraagd moeten worden. Dit zou weer leiden tot rechtsonzekerheid. Minister De Geus van SZW kon zich niet vinden in dit voorstel en had zeer recentelijk een tussenoplossing voorgesteld. Voor de opdrachtnemer die bij het aanvaarden van een nieuwe opdracht (die in het volgende kalenderjaar doorloopt) nog geen VAR voor het nieuwe jaar kan overleggen, geldt de oude VAR ook voor het volgende jaar. Voor opdrachten die worden gesloten na 1 november van enig jaar geldt dit niet, hiervoor zal een nieuwe VAR aangevraagd moeten worden. Het wetsvoorstel moet nog door de Eerste Kamer goedgekeurd worden, maar hierbij verwachten wij geen problemen.

----------

Ook de Eerste Kamer heeft nu met het wetsvoorstel ingestemd, zodat deze met ingang van 1 januari 2005 in werking treedt.

----------

De valkuilen van de managementovereenkomst nog eens op een rij…

Het is niet ongebruikelijk dat bedrijven een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) inschakelen, bijvoorbeeld een interim-manager, om voor korte of langere tijd werkzaamheden te verrichten. Evenmin is ongebruikelijk dat deze zelfstandige een eigen B.V. heeft, waarvan hij de enige werknemer is.

In plaats van een arbeidsovereenkomst met de persoon zelf, wordt dan een overeenkomst met de eenmans-B.V. van de zelfstandige gesloten en vindt betaling op factuurbasis plaats. De B.V. leent vervolgens zijn enige werknemer uit aan de opdrachtgever. Deze constructie wordt vaak aangeduid met de ‘managementovereenkomst’. Het voordeel van zo’n managementovereenkomst is dat er door de opdrachtgever geen loonheffing en premies voor de werknemersverzekeringen hoeft te worden afgedragen. Er kleeft echter een aantal risico’s aan. Uit de praktijk blijkt dat de valkuilen van een managementovereenkomst vaak nog steeds niet duidelijk zijn. Daarom worden deze hieronder nog eens op een rij gezet.

Om te beginnen moet de opdrachtgever zelf vaststellen of de managementovereenkomst moet worden beschouwd als een (fictieve) dienstbetrekking. Bij aanwezigheid van zo’n (fictieve) dienstbetrekking moet de vennootschap over de beloning premie heffen en loonbelasting inhouden.

Als de opdrachtgever heeft vastgesteld dat geen sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking, dan kan de Belastingdienst, die vanaf 2006 zowel loonbelasting als premies werknemersverzekeringen int, afhankelijk van de feitelijke situatie tóch oordelen dat sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking, met als gevolg dat de vennootschap over de beloning alsnog premie moet heffen en loonbelasting moet inhouden. De praktijk leert dat de Belastingdienst hierbij ‘door elke overeenkomst heen prikt’. Met andere woorden, partijen kunnen nog zo uitdrukkelijk mogelijk schriftelijk vast hebben gelegd dat er tussen hen geen dienstbetrekking maar een overeenkomst van opdracht bestaat, als de Belastingdienst op grond van feitelijke omstandigheden een (fictieve) dienstbetrekking aanneemt, moeten door de opdrachtgever toch premies en loonheffing worden betaald.

Het risico op het bestaan van een (fictieve) dienstbetrekking is met name groter als de zelfstandige eerst als werknemer voor de opdrachtgever werkzaam was, of als hij geen, of weinig andere opdrachtgevers heeft. Ook andere factoren kunnen echter een rol spelen.

Omdat het lang niet altijd duidelijk is en bovendien voor de opdrachtgever lastig is vast te stellen of de managementovereenkomst moet worden beschouwd als een (fictieve) dienstbetrekking, heeft de wetgever op 1 januari 2001 de zogenaamde ‘Verklaring Arbeidsrelatie’ (VAR) geïntroduceerd.

Op deze manier kan voorafgaande aan het aangaan van de managementovereenkomst bij de Belastingdienst rechtszekerheid worden verkregen over de vraag of loon- en premieheffing moet plaatsvinden. De Belastingdienst beoordeelt aan de hand van de op 6 juli 2006 geactualiseerde ‘beleidsregels beoordeling dienstbetrekking’ welke soort VAR moet worden afgegeven.

Als een zogenaamde VAR-wuo (winst uit onderneming) of een VAR-dga (directeur-grootaandeelhouder) door de Belastingdienst wordt verstrekt, heeft dit ten gevolge dat geen premieheffing en inhouding loonbelasting over de beloning hoeft plaats te vinden.

Als een zogenaamde VAR-loon (loon uit dienstbetrekking) of een VAR-row (resultaat overige werkzaamheden) door de Belastingdienst wordt verstrekt, dan blijft gelden dat de opdrachtgever zelf zal moeten vaststellen, zoals hierboven al is besproken, of sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking.

Omdat de vennootschap er baat bij heeft als de manager een VAR-wuo of VAR-dga overlegt, is het verstandig om in de managementovereenkomst zelf hieromtrent bepalingen op te nemen, die voorschrijven op welke wijze door de vennootschap en de manager met bovenstaande problematiek moet worden omgegaan.

Bron: BDO